franfotoblog

29 | 5 | 2024
398

Protest

26 Mei 14.51 uur,  Blauwbrug Amsterdam

26 | 5 | 2024
397

Canal Street Blues

Dit zit in mijn top tien van muziekfotografie: King Oliver en zijn Creole Jazz Band uit Chicago in 1921. Door het tijdloze decor, het enthousiasme van de muzikanten, de afwisseling tussen wit en zwart en dat ze gewoon maar ergens op straat staan.

Ze hebben er hun werkmanskleren voor aangetrokken, dikke jeansstof. Alsof ze zo van de katoenvelden komen. Normaal poseren ze in tuxedo’s. Alle mannen dragen hoeden en petten. Oliver een bolhoed, hij is de leider. Iedere muzikant heeft een eigen houding. De omvangrijkste instrumenten openen en sluiten het beeld; de ritmesectie staat er.

Er loopt een lijntje, ingezet door de trombonist Honoré Dutrey via King Oliver, ‘Lil’ Hardin en David Jones, naar Johnny Dodds op z’n klarinet. Violist James Palao kijkt even of ze de hemel al bereikt hebben en bassist Ed Garland laat zien wat voor feestband dit is.

Drie mannen lijken de kleine ‘Lil’ te belagen, de pianiste en latere vrouw van Louis Armstrong. Het opstaande kuifje, de hand over haar oor en haar gedraaide bekken suggereren 'hot music'; ze weet dat je niks hoort op een foto.

En dat meer dan honderd jaar geleden. Toen al beton met vlekken als achtergrondje; geen marmer, maar industriëel, grootstedelijk en ambachtelijk. Ik herinner me dat Anton Corbijn als opening van een documentaire over hem, in Dublin(?) naar net zo'n muurtje zocht om U2 te portretteren. En niet zomaar beton; bij hem liepen er verticale roeststrepen over. Hier zijn het horizontale lijnen, met de regelmaat van een grafiek, waar de hele band als een grillig patroon in hoog en laag doorheen schiet.

Ze gaan beginnen!

Fotograaf onbekend
22 | 5 | 2024
396

Mistig

Het liefst zou ik het hier bij willen laten, dit beeld moet voldoende zijn.

Maar waarschijnlijk bent u niet op de hoogte van wat er hiervoor en hierna gebeurde. Het is een openingsscène uit de detectiveserie ‘Ridley’. Pure schoonheid, die suggestie dat je vanuit het niets iets begint. Dat het wel wat mistig mag lijken, maar dat het ons allemaal duidelijk zal worden als we maar blijven kijken.

We zullen het moeten doen met drie elementen: een auto, een hekje en een donkere nacht. In de nacht is alles mogelijk. Dat hekje staat voor het platteland, niet de stad. Daar zou je opvallen als je ‘s nachts iets aan het doen bent. Het hekje is een zwakke bescherming van iets dat privé is, maar dadelijk volkomen genegeerd zal gaan worden. De onbekende bestuurder van deze auto heeft verdere plannen. We krijgen hem niet te zien, twee koplampen zijn voldoende.

Men had ook gekozen kunnen worden voor een normaal shot in het donker, maar die mist maakt alles nog onrealistischer; hier is echt op gewacht of er is flink gesproeid.

Er moet een lijk worden weggewerkt. Om de kijker meteen op het verkeerde been te zetten, verschijnt de moordenaar een paar minuten later zelf in beeld op de plaats delict. Hij doet zich dan voor als belangstellende die een weblog bijhoudt over ‘real crimes’ en zijn nieuwsgierigheid nou eenmaal niet kan bedwingen. Maar dan is hij op de fiets.