Les van Lucebert
Een belangrijke les in het werken met mensen, kreeg ik van Lucebert.
In 1986 mocht ik hem fotograferen voor een coverartikel en had voor de zekerheid een plan achter de hand. Buiten zijn “Alles van waarde is weerloos”, kende ik maar 1 regel uit één van zijn gedichten waarin hij zich verwonderde over de grote, norse neger in zichzelf. Ik luisterde toen veel naar “TUTU” van Miles Davis. Op de cover stond een prachtportret van Irving Penn. Ik zag ‘m al onder z’n vest zitten.
De sessie verliep zo spontaan dat ik, eenmaal thuis, me Miles pas herinnerde. Even terugbellen? De gedachtes ‘nu of nooit’ en ‘het ijzer smeden’, kregen de overhand. Gelukkig was hij nog thuis. Toen ik hem mijn dilemma uitlegde was hij onverbiddelijk: “Meneer, u heeft uw kans gehad!”
Dat was even slikken. Het viel me tegen dat iemand die toch vrij intuïtief te werk ging, zo’n zakelijke houding aannam. Me niet realiserend dat mijn eigen poging helemaal niets intuïtiefs had, door achteraf nog aan te komen met zo’n flinterdun idee. Voor hem was het alleen maar een zakelijke overeenkomst en publiciteit.
Je moet de mens van de kunstenaar scheiden. Hoe aangenaam de omgang met de laatste ook is verlopen.
Misschien had het allemaal lang genoeg geduurd of vond hij het maar een prut idee. Eigenlijk heeft hij me behoed voor een voor de hand liggende foto die nooit iemand zou begrijpen en niets aan de fantasie zou overlaten.
Fietstochtje
In de Paradijsappelstraat in Amsterdam Noord staat ergens onopvallend in een vensterbank een lichtbakje met een korte mededeling:
HUP LIEVE BUREN ❤
Een oproep tot actie en volhouden. Drie woorden, twee sterretjes en een warm hartje. Kort en krachtig. Groot in al z’n bescheidenheid.
Verderop bij metrostation Noorderpark zie ik in een abri de zoveelste reclame van de firma Suit Supply. Iemand kon het kennelijk niet laten hierop te reageren.
Het gebruik van openbare ruimte om mijn mening te beïnvloeden is een groot goed. Het eigenhandig veranderen van reclameboodschappen dwingt tot verder nadenken. Had ik maar niet moeten kijken.
Wat komt eerst, de tekst of de afbeelding? Bij mij altijd eerst het plaatje. Hier Jort Kelder als agitator. Of toch niet, zijn gebaren zijn te simpel. Z’n blik ergens ver weg. De achtergrond te dominant. De witte baan te groot. En dan die knuistjes; eerder een verwend kind dat z’n zin niet krijgt. Uitgelopen duivenpoep becommentarieert deze allegorie.
Iemand heeft de naam van de adverteerder afgeplakt en Jort krijgt iets zinnigers te doen. Even dacht ik dat hij een mondkapje om ging doen. Wel wat wijd.
Het blijkt een boxersbroekje. Een verwijzing naar zijn herenonderbroekenlijn? Door het vervormen van sommige hartjes in het patroon lijkt de stof te plooien. De wapperende frisse was op de achtergrond geeft aan dat het orakel de was staat op te hangen. Nuttige taak als je de hele dag thuis zit.
Back to business? Terug in je wasmand, dat is de boodschap.
Bovary / Astrid / Brakman / Bovary
Gustave Flaubert: Madame Bovary, Paris / Bibliothèque Charpentier 1922.
Tussen pagina 312 en 313 vind ik een bladwijzer. Uit de “Série: Reine Astrid – 24 sujets différents” van Côte d’Or. Dit is nummer 6. “La Reine Astrid avec la Princesse Joséphine Charlotte et le Prince Baudoin à Stuyvenberg en 1932”. Een ingekleurde zwart/wit foto.
Astrid, de ‘Sneeuwprinses’, de eerste vrouw van Koning Albert, kwam uit Zweden. Een van de eerste vorstinnen met glamour. Ze staat in mijn top tien van mooiste rouwzegels. Verongelukt op haar 29e, doordat Albert z’n stuur niet onder controle kreeg. Het echte verdriet van België in 1935.
De schrijver Willem Brakman was toen 13. Net oud genoeg om iets voor onbereikbare vrouwen te voelen. Filmsterren of actrices; bij chocolade kon je plaatjes van ze krijgen. In de film ‘Der Blaue Engel’ uit 1930, blazen een paar schooljongens over een prentbriefkaart. De vastgeplakte vogelveertjes bedekken de benen van Marlene Dietrich.
Brakman: “De grote liefde uit mijn jeugd was de witste der witte vrouwen, koningin Astrid. Ik kon van haar beeltenis niet scheiden en trok met ‘Het Leven’ (weekblad) door de wereld, van voor- naar achterkamer en naar de w.c. achtervolgd door mijn moeder die onraad rook, nonde ku.
‘Jongen,’ zei ze, ‘wat zie je bleek, wat is er?’
‘Niets,’ zei ik.
‘Spreek de waarheid,’ zei mijn moeder.
‘Goed,’ zei ik, achter die deur daar vernietigde ik mijn zaad tegen de glimmende bladen van ‘Het Leven.’
‘Jezus,’ riep mijn moeder, ‘je hebt nog een heel leven voor je.’
Ze wist altijd precies wat me dwars zat.”
Dynamite Willie
New York, 1973. Na de film van fotograaf Gordon Parks: “SHAFT”, uit 1971, ontstond de ‘Blaxploitation’. Een soort Brexit maar dan voor films, waarin de meerderheid van de acteurs zwart was. Een nieuw zelfbewustzijn. We wilden meer films over gevaarlijke, slimme zwarte mannen. Of zwarte vrouwelijke geheimagenten. James Bond met zout én peper.
De gedachte aan ‘The Harlem Renaissance’ uit de late twintiger jaren ligt om de hoek. Ik denk meteen aan een foto van James van der Zee, dé zwarte fotograaf voor Harlem uit die tijd. In 1932 maakte hij 'Couple in raccoon coats'.
Een luxe auto met een reservewiel: ”Simply drippin’ with chrome”. Achter het stuurwiel en naast de treeplank, een man en een vrouw in enorme jassen van wasbeerbont.
Waar hebben ze die vandaan? Dit ging in tegen alles wat in die tijd over ras, klasse en succes algemeen aanvaard was. En tot op de dag van vandaag, de harten van verkeersagenten sneller doet kloppen.
‘Dynamite Willie’ speelde, tongue in cheek, met dat vooroordeel. We kunnen niet om het cliché (en onze afgunst) van de goed geklede zwarte man heen. Bovendien staat bont al eeuwen voor macht.
Ik liep door Harlem en kwam midden in een filmscène terecht. Willie (Roscoe Orman) moest op de volgende take wachten. Ik kon wat foto’s maken. Na een tijdje vroeg een persagent wat ik daar aan het doen was. “No pictures!” Speelfilm is kostbaar. Publiciteit houdt men liever zelf in de hand. Ik liet hem mijn pas zien. Deze film zou Holland toch niet halen. “Okay, en nou wegwezen.”