Himmel über Anton
Ik kijk altijd met een lichte aarzeling naar deze foto. Wanneer eindigt een citaat als erkenning voor een kunstenaar die je bewondert? En wanneer begint het plagiaat? Ook Anton Corbijn zal zich dat toen vaak hebben afgevraagd.
De foto is gemaakt in een tijd dat hij veel met De Dood bezig was. Je zag veel graftombes en kruizen in zijn foto’s. David Sylvian, van de popgroep Japan, met z’n spierwitte haardos deed het goed (op Père La Chaise?) als misdienaar. En voor de hoezen van The Art of Noise gebruikte hij treurende grafsculpturen. Somberte, zwarte silhouetten en vergankelijkheid, alles wat popmuziek probeert te vermijden. Corbijn heeft de popfotografie volwassen gemaakt.
Ik denk dat de hoes voor Joy Division’s “Closer” toen belangrijk voor hem was. Een prachtig aangelichte foto van Bernard Pierre Wolff van een beeldengroep in een Italiaanse graftombe. Corbijn’s beroemde metrotunnelfoto waar Ian Curtis als enige van zijn band omkijkt, werd een mythe (= “als juist aanvaarde, maar ongefundeerde voorstelling omtrent een persoon, zaak of toedracht” – van Dale, 1984) door zijn zelfmoord. Voor mij stond daar toen een soort Orpheus, die uitkeek over de onderwereld. Curtis werd ook het onderwerp van Corbijn’s eerste speelfilm in 2006.
Door het meetrekken tijdens het fotograferen is er hier een flinke onscherpte ontstaan, waardoor alles een betekenis kan krijgen die er oorspronkelijk niet was. Ik sta op 2 september 1983 in een hal en Anton passeert me. Ik weet wie hij is, hij kent mij niet. Toch richt ik m’n camera op hem en hij noteert het. Op dat moment passeren er twee mannen. Beiden in het wit. Die mannen worden vleugels, de fotograaf een engel. Bemiddelaar tussen God en mens.