Canal Street Blues
Dit zit in mijn top tien van muziekfotografie: King Oliver en zijn Creole Jazz Band uit Chicago in 1921. Door het tijdloze decor, het enthousiasme van de muzikanten, de afwisseling tussen wit en zwart en dat ze gewoon maar ergens op straat staan.
Ze hebben er hun werkmanskleren voor aangetrokken, dikke jeansstof. Alsof ze zo van de katoenvelden komen. Normaal poseren ze in tuxedo’s. Alle mannen dragen hoeden en petten. Oliver een bolhoed, hij is de leider. Iedere muzikant heeft een eigen houding. De omvangrijkste instrumenten openen en sluiten het beeld; de ritmesectie staat er.
Er loopt een lijntje, ingezet door de trombonist Honoré Dutrey via King Oliver, ‘Lil’ Hardin en David Jones, naar Johnny Dodds op z’n klarinet. Violist James Palao kijkt even of ze de hemel al bereikt hebben en bassist Ed Garland laat zien wat voor feestband dit is.
Drie mannen lijken de kleine ‘Lil’ te belagen, de pianiste en latere vrouw van Louis Armstrong. Het opstaande kuifje, de hand over haar oor en haar gedraaide bekken suggereren 'hot music'; ze weet dat je niks hoort op een foto.
En dat meer dan honderd jaar geleden. Toen al beton met vlekken als achtergrondje; geen marmer, maar industriëel, grootstedelijk en ambachtelijk. Ik herinner me dat Anton Corbijn als opening van een documentaire over hem, in Dublin(?) naar net zo'n muurtje zocht om U2 te portretteren. En niet zomaar beton; bij hem liepen er verticale roeststrepen over. Hier zijn het horizontale lijnen, met de regelmaat van een grafiek, waar de hele band als een grillig patroon in hoog en laag doorheen schiet.
Ze gaan beginnen!
Fotograaf onbekend