Boedapest 1956
Hier droomde ik toen over. Ik had die jongen willen zijn. Niet alleen om zijn uitstraling, maar ook wat betreft het serieus genomen worden. Met je geweer over straat, dan moesten ze wel. En deze was levensgevaarlijk, dat zag je aan die kogels en die hongerige, opgejaagde blik.
Ik was net niet oud genoeg om te weten wat er in Boedapest gebeurde. Er hing een gespannen sfeer. De kranten stonden er vol van en m’n vader luisterde vaker naar de radio. Ik knipte een inktzwarte tekening uit de krant waarop een tank, een gehavende vlag en een vrouw die een kind beschermde op stonden. Pas later realiseerde ik me dat de berichtgeving bij ons thuis rooms-katholiek gekleurd was. De algemene verontwaardiging over de bezetting van Hongarije door de Russen, kreeg daardoor een extra laag. De Katholieke Illustratie vreesde de communistische ontkerkelijking. Ik zie nog de verwilderde ogen van Kardinaal Mindzenty voor me, in een van hun nummers. Gehersenspoeld, bekende hij tijdens zijn showproces alles wat men maar wilde horen.
Mijn held was Pál Maléter. De naam klonk genoeg exotisch om de indruk te wekken dat je er óók wat vanaf wist. Maléter was de eerste Hongaarse tankcommandant die zich aansloot bij de opstandelingen. Twee meter lang en een indrukwekkende kop, waarop hij soms een rare muts droeg. Een soort wielrennershelm die tankbemanningen droegen om beschermd te zijn tegen de metalen behuizing van hun tank. Niemand zag de gelijkenis met een redder uit de ruimtevaart, ik wel.
Maar het meest indrukwekkend waren de grijze beelden van Boedapest. Een doodgewone stad zoals wij die hier ook hadden. Schijn bedriegt. Veel leren jekkers, alpinopetten en herenhoeden. Iedereen had een wapen en liep op straat. Mannen én vrouwen, zo zag saamhorigheid er dus blijkbaar uit. Nooit vergeten.
Foto’s John Sadovy